Vreemd, hoe je je tegelijk heel zeker en onzeker kan voelen.
Het plan was goed: ik schrijf een boek voor en over mijn vader. Dat was de zekerheid: het voelde goed, dit ging ik doen. Het paste bij mij, het paste bij mijn vader en het paste 100% bij ons samen.
Maar daarmee heb je nog geen boek. Dat was de onzekerheid.
“Kan ik dat wel? Hoe moet dat? Een boek is minstens tweehonderd pagina’s, dat gaat me nooit lukken.” Allemaal niet-helpende gedachten, zoals dat in mijn werk zo fraai heet. Maar ik zat er maar mooi mee. Weten dat ze niet helpen is zelden voldoende om ze uit te schakelen.
In dat soort gevallen is het heel fijn om nuchtere mensen om je heen te hebben. “Sommige mensen lezen minder graag dan jij, die vinden een dun boekje juist wel fijn.” Ja, zo had ik het nog niet bekeken.
Wat ook hielp, is dat de mensen aan wie ik het plan aarzelend voorlegde allemaal enthousiast reageerden. En als je het eenmaal aan een paar mensen hebt verteld, krijg je ook vragen: “Hoe ver ben je er al mee? Wanneer denk je dat het af is?” Een uitstekende stok achter de deur, want het was mijn eer te na om de handdoek in de ring te gooien.
Dus ik bleef schrijven. Allemaal losse stukjes, waar ik op een gegeven moment toch wel enige structuur in ontdekte, en iets van een volgorde. Dat was een hoopgevende ontdekking.
Het was de lente van 2019.