In mijn optimisme had ik onderschat hoeveel tijd het zou kosten om van het eerste idee naar een compleet boek te komen. Ik dacht voor de zomervakantie wel klaar te zijn, maar die planning werd ondertussen een paar keer bijgesteld. Het gewone leven ging immers ook nog door…

Toch was het fijn om te merken dat het “iets” in mijn hoofd steeds concreter en completer werd. Bij het teruglezen werd duidelijk waar gaten opgevuld moesten worden en waar dubbelingen zaten. Ineens “wist” ik hoe bepaalde personen heetten of waar een scène zich af moest spelen. Ik had alleen herinneringen om mee te werken en die zijn niet altijd gedetailleerd. Dat gaf me de vrijheid om kleine veranderingen aan te brengen. Een herinnering in een klaslokaal werd een scène op het schoolplein. Het paard van een onbekende winkelier werd het paard van de bakker.

Die vrijheid maakte het mogelijk om ook een herinnering uit mijn moeders jeugd erin te verwerken. Een gedachte waar ik al vanaf het begin mee speelde, maar het duurde even voor ik wist hoe. Uiteindelijk kreeg haar vader een plekje als oom Dirk, broer van vader Harm. 

Voordat ik aan het boek begon, wist ik helemaal niet of ik dat kon, dingen verzinnen. Ik had immers tot dat moment mijn eigen belevenissen en herinneringen gebruikt. Het besef dat je als schrijver gewoon iets kan verzinnen, veranderen, mooier maken of juist een beetje kleiner: ik vond het een heerlijke ontdekking.

Het was de zomer van 2019.