Schrijven doe je alleen. Gewoon, met een laptop of een schrift op je schoot. Nadenken over zinnen die niet lopen, woorden vinden die nog beter uitdrukken wat je bedoelt. Heerlijk vind ik dat. Vooral als je al schrijvend op het punt komt waar ineens alles in elkaar valt en je precies hebt verwoord wat ergens in je achterhoofd al ronddwaalde.

Dat is een plek waar ik me zeer comfortabel voel: een pen, een schrift en een beetje prutsen met taal.

Maar ja, alleen een stapel papier met tekst maakt nog geen boek. Ik had het natuurlijk gewoon uit mijn eigen printer kunnen laten rollen, mapje eromheen en klaar. Maar ik vond dat mijn vader iets mooiers verdiende. Dus dat betekende dat ik er andere mensen bij moest betrekken, omdat zij iets kunnen wat ik niet kan: visueel denken.

Ik wist in mijn hoofd precies hoe ik het wilde hebben: de sfeer, kleuren, tekeningen. Maar hoe leg je dat uit, zonder vaag te worden? Dat viel niet mee. Eigenlijk kon ik beter uitleggen wat ik niet wilde en dat is natuurlijk niet genoeg.
De gouden tip bleek: “Ga nou eens kijken naar covers van andere boeken. Wat spreekt je aan, wat past bij het idee in je hoofd?” Dus ik naar de bieb en foto’s maken van covers. Net als in mijn werk bewees het motto “hoe concreter, hoe beter” hier zijn waarde.

Ik kwam in een onbekende wereld terecht, met termen waar ik nog nooit van had gehoord. Ik weet nu bijvoorbeeld wat een schreefloze letter is. Ook leuk.

Het nadeel was dat ik af en toe het gevoel van regie kwijt was. Bij een zo persoonlijk project vond ik het lastig om het uit handen te geven en af te wachten. In dergelijke dingen ben ik niet zo geduldig… Zouden anderen snappen wat ik bedoelde? Uiteindelijk bleek het allemaal goed te komen. Een avond achter de computer zitten om uit te proberen wat werkt, dat hielp enorm. Vele mailtjes later lag er een boek. Een mooi boek, vond ik. Tijd voor de drukker.

Het was de herfst van 2019.